Kerk
Tijdens een inspectie door drost Joachim Isfordt in het jaar 1784 rapporteerde deze dat de kerk van Epen bouwvallig was. Wie de restauratie of de bouw van een nieuwe kerk moest betalen zou een jarenlang twistpunt worden. Volgens de Luikse statuten moest de gemeente daarvoor opkomen, maar de grondeigenaren van Epen vonden dat de abdij van Burtscheid als tiendhefster moest betalen. In 1795 werd onze streek ingelijfd door de Franssen (Napoleon) en hun wetgeving werd prompt ingevoerd. De jaren erna gaven ook niet veel duidelijkheid: uniforme regeling van kerkfabrieken was een term. In 1824 werd bij Koninklijk besluit bepaald dat toestemming van de Koning noodzakelijk was bij (her)bouw van kerken. Van 1830 tot 1839 maakte onze streek deel uit van België en was Koning Leopold I hier de gezagsdrager. Het Traktaat van Londen in 1839 bepaalde echter dat het huidige Limburg werd opgenomen in het Koninkrijk der Nederlanden. Op advies van de hoofdingenieur van Waterstaat en Publieke Werken werd Jean Dumoulin uit Maastricht aangewezen als bouwmeester. Tenminste in 5 Limburgse dorpen ontwierp hij kerken, daaronder ook die van Epen. Het plan dateert van augustus 1840. Volgens zijn begroting zouden de bouwkosten 12.386,= gulden bedragen.
Een bijkomend probleem was echter dat Epen al in 1831/1832 gevraagd had om een zelfstandige gemeente -dus afgescheiden van Wittem- te mogen worden. Dit verzoek werd nog eens herhaald in 1835/1836. Een laatste (vergeefse) poging werd herhaald in 1840.
Van de oorspronkelijke begroting bleek slechts dekking te zijn voor f 5.681,= Uit de verkoop van 221 eikenbomen hoopte men op een opbrengst van f 2.554,=, zodat “slechts” een tekort was van f. 4.295,= Via een subsidie van het Rijk, bezuinigingen en een openbare aanbesteding In 1842 werd met het bouwen begonnen. In 1850 werd de kerk door de bisschop van Roermond geconsecreerd.
De gegevens werden verkregen uit Historische Heemkundige Studies in en rond het Geuldal.
Fr.G.H.M. Crutzen.